Introductie
Fotografie is vandaag de dag geheel vanzelfsprekend. Toch werd pas twee eeuwen geleden de eerste foto gemaakt. Voordat de tentoonstelling inzoomt op de Nederlandse pioniers van de natuurfotografie, mag een stukje geschiedenis uiteraard niet ontbreken.
1826: Oudst bewaard gebleven foto – Joseph Nicéphore Niépce
1839: Oudste foto van Nederland – Willem Hallegraeff
1858: Eerste luchtfoto – Félix Nadar
1861: Eerste kleurenfoto – James Clerk Maxwell
1887: Eerste foto met flitslicht – Adolf Miethe
1889: Eerste zwart-wit filmnegatief – George Eastman (Kodak)
1935: Eerste kleurennegatief – Kodachrome
1946: Eerste foto van de aarde vanuit de ruimte
1950: Eerste digitale camera – Steven Sasson
1955: Eerste macro-objectief – Kilfi tt Makro-Kilar 4CM
1959: Eerste zoomobjectief – Voigtländer
De allereerste?
Johannes Eliza Rombouts
Johannes Eliza Rombouts vormt binnen deze expositie een beetje een vreemde eend in de bijt. Rombouts is immers geen natuurfotograaf, maar een fotograaf die wel veel buiten werkte. Mensen maken vaak onderdeel uit van zijn landschappen. In Artis fotografeerde Rombouts tal van dieren. Dit was niet alleen praktisch, maar ook haast noodzakelijk omdat de apparatuur log en traag was. De meeste foto’s uit Artis stammen uit de periode rond 1880. Het zijn daarmee de oudste dierenfoto’s uit het archief van het Nederlands Fotomuseum.
Foto’s:
- Flamingo’s in Artis
- De Steeg
- Boslandschap
Het ging niet vanzelf
Jan Pieter Strijbos, Johannes Vijverberg, Nol Binsbergen
Vandaag de dag hoef je nog nauwelijks na te denken tijdens het fotograferen: de camera meet zelf het licht, stelt zelf scherp, en herkent en volgt het onderwerp met ongekende precisie. Aan het begin van de 20e eeuw was dat wel anders. De pioniers in de Nederlandse natuurfotografie beschikten over zeer eenvoudige camera’s. De filmrolletjes waren op dat moment nog niet verkrijgbaar, wat betekende dat je per keer maar één foto (op een glasplaatje) kon maken, een tijdrovende en uiterst kostbare aangelegenheid. Scherpstellen en belichten deed men geheel handmatig. De grootste uitdaging was wellicht het gebrek aan handige objectieven. Veel meer dan wat we nu zouden omschrijven als een ‘weinig lichtsterk standaardobjectief’ bestond simpelweg niet. Dat betekende dat de natuurfotograaf zeer dicht bij zijn onderwerp moest komen. Broedende vogels waren dan ook zeer welkom.
Tegenwoordig is nestfotografie not done in verband met de verstoring van de vogels. Toen was het de enige mogelijkheid om met enige zekerheid een vogelfoto te kunnen maken. Men nam het daarbij lang niet altijd even nauw: zat een nest te hoog in een boom, dan werd het nest simpelweg uit de boom gezaagd. Aan sommige dingen is in de loop van de tijd weinig veranderd: om de vogelfoto te kunnen maken, waren schuiltentjes onontbeerlijk.
Foto’s:
- Blauwe reiger (Strijbos)
- Boomvalk (Strijbos)
- Kleine plevieren (Vijverberg)
- Fuut (Binsbergen)
- Stormmeeuw (Strijbos)
- Kluut (Vijverberg)
- Blauwe reiger (Binsbergen)
Voor een breed publiek
Adolphe Burdet
Wij ervaren diepte omdat we twee ogen hebben. Deze staan iets uit elkaar, waardoor we de wereld vanuit twee iets van elkaar verschillende standpunten waarnemen. Een foto vormt een platte, eendimensionale weergave van de werkelijkheid, waardoor het lastig is om diepte te ervaren. Al kort na de uitvinding van de fotografie ontstond in de tweede helft van de 19e eeuw het idee van stereofotografie. Het principe van onze ogen is daarbij door vertaald naar de camera, die dus ook twee ‘ogen’ kreeg. Op ieder glasnegatief werden zo met één druk op de knop twee foto’s tegelijk gemaakt die dus een heel klein beetje van elkaar verschillen (gelijk aan het verschil in de oogafstand). Plaats je de afdruk in een stereoscoop, dan zie je ineens wel diepte in de afbeelding. De beleving heeft nog het meest weg van het bekijken van een kijkdoos. Wie denkt dat virtual reality iets van nu is, heeft het dus mis! Burdet maakte veel stereofoto’s en bracht de natuur zo letterlijk dichterbij het publiek.
Foto’s:
- Grote karekiet
- Zwarte stern
Inmiddels verdwenen…
F.P.J. Kooijmans
Het is niet alleen bewonderenswaardig om naar de natuurfoto’s van de pioniers te kijken; ze maken het ook mogelijk een reis door de tijd te maken. Die reis is helaas wel nogal confronterend. Sinds de industriële revolutie is ons land sterk veranderd: de landbouw werd grootschaliger en intensiever, er verschenen fabrieken, wegen en spoorlijnen, de bevolking groeide explosief en daarmee eveneens de dorpen en steden. Onze laatste wildernissen verdwenen. De foto’s van Kooijmans tonen veel vogels die inmiddels niet of nauwelijks meer in Nederland broeden, zoals de velduil (incidenteel nog in het Waddengebied), klapekster (sinds 1999), lachstern (1958, sinds kort weer enkele broedexemplaren), hop (jaren ’70), korhoen (laatste exemplaren op de Sallandse Heuvelrug), kemphaan (recent), grauwe kiekendief (nog slechts enkele tientallen exemplaren) en kwartelkoning (nog geen 100 exemplaren). Helaas staan de vogels niet op zichzelf. De complete Nederlandse natuur staat nog altijd onverminderd onder grote druk.
Foto’s:
- Korhoen
- Morinelplevier
- Grote stern
- Velduil
Klein, kleiner, kleinst
Kees Hana
Op de overgang van de 19e naar de 20e eeuw komt de natuurbescherming op. Een van de aanjagers is Jac. P. Thijsse, medeoprichter van Natuurmonumenten. Om het brede publiek te interesseren voor de natuur schreef Thijsse veel boeken en gaf hij het tijdschrift ‘De levende natuur’ uit. Beeld was daarbij onmisbaar, en dus deed Thijsse veelvuldig beroep op de pioniers in de natuurfotografie. Het is logisch dat men vooral begon met vogels en planten. Deze waren immers voor de grootste groep mensen herkenbaar. Tegelijkertijd stond de techniek veel andere foto’s nog niet toe. Macro-objectieven bestonden niet. Een echte macrofoto maken was dan ook een hele uitdaging, zoals de maquette laat zien. In Nederland is Kees Hana een van de eerste fotografen die het publiek kennis liet maken met de wonderlijke minuscule wereld.
David en Marian Fairchild schreven het eerste echte macroboek: ‘Book of Monsters’. Fairchild: “De camera, bestaande uit verschillende lange dozen die in elkaar passen, ligt uitgestrekt op een tafel gemaakt van planken en een aantal palen in de grond. Aan het ene uiteinde bevindt zich de lens en aan het andere uiteinde de grondglazen plaat om het beeld op te focussen. Het monster is gemonteerd op een klein houten blok en op de juiste afstand voor de lens geplaatst. Het wordt heen en weer bewogen op basis van de aanwijzingen van de bediener aan het andere uiteinde van de camera, die het beeld op het glazen scherm bekijkt. Boven de lens ligt een zwart papieren koker die, wanneer alles gereed is, over de lens wordt geplaatst tussen de voorkant van de lens en het monster, om te voorkomen dat de rook van het flitspoeder tussen de lens en het insect drijft tijdens de belichting. Wills, de assistent, houdt de Prosch-magnesiumblaaslamp vast, en het insect wordt beschermd tegen de directe zonnestralen door een groot venster bedekt met een dun vel tissuepapier. Direct zonlicht wordt gereflecteerd door de haren en gepolijste oppervlakken van de insecten en veroorzaakt vlekken op het negatief.”
Colofon
Vormgeving en samenstelling: Bob Luijks
Met dank aan: Nederlands Fotomuseum (voor het ter beschikking stellen van de foto’s) en cewe (voor het afdrukken van alle foto’s)